Na ons bezoek aan La Paz vertrokken we richting het Torotoro National Park, dat bekend staat om haar prehistorische bezienswaardigheden. Omdat dit gebied pas sinds 2008 een nationaal park is, is het niet gemakkelijk te bereiken en daarom nog niet heel toeristisch. Het ligt zo afgelegen dat we genoodzaakt waren via de enige noordelijke weg vanaf Cochabamba (acht uur verwijderd van La Paz) te reizen. Vanaf daar was het nog viereneenhalf uur in een minibus naar het dorpje Toro Toro. Omdat we dit nogal lang vonden en we hadden gehoord (en ervaren) dat de wegen in Bolivia niet al te best zijn, besloten we om het eerste deel – dus van La Paz naar Cochabamba – met een vliegtuig af te leggen, in slechts 45 minuten.
Na aankomst hebben we de rest van de dag gerelaxt, omdat pas de volgende dag onze minibus naar Toro Toro zou vertrekken. De stad was daarnaast totaal niet toeristisch en er was niet veel te bezichtigen. Het was wel een kleurrijke stad. Omdat Cochabamba een stuk lager ligt dan La Paz, op 2.558 meter, was het warmer en bloeiden overal in de stad prachtige lentebloemen. Daarnaast hadden kunstenaars de stad opgevrolijkt met felgekleurde muurschilderingen.


De volgende ochtend begaven we ons naar het Toro Toro-vertrekpunt. Hier stonden minibusjes (met het Jurassic Park-logo erop) klaar die vertrokken zodra ze vol waren. De busjes worden voornamelijk gebruikt door de lokale bevolking; wij waren één van de weinig toeristen. Het werd een hobbelige rit, omdat het grootste gedeelte van de weg onverhard was. Een groot deel van de ‘weg’ liep over de bodem van wat in het regenseizoen de rivier is.

Vroeg in de middag kwamen we aan in Toro Toro, een dorpje zonder pinautomaat en goede wifi en met slechts een paar hostels en restaurants. We kochten het 4-daagse toegangsticket tot het park en namen direct een privégids in de arm om onze eerste wandeling te maken (gidsen waren verplicht maar gelukkig goedkoop). Tijdens deze bergopwaartse wandeling hebben we honderden zeefossielen gezien, waaronder schelpjes, anemonen en koraal, want ruim honderd miljoen jaar geleden was dit de bodem van de oceaan.

Nadat de oceaan in dit gebied verdween, werd het bewoond door dinosauriërs (vandaar het Jurassic Park-logo op de minibus). We hebben voetsporen van verschillende dinosauriërs gezien, zowel van vierpotige en tweepotige planteneters als van tweepotige vleeseters. De modderige ondergrond waar zij destijds op liepen, is in de loop van de jaren versteend geraakt. De afdrukken van planteneters waren rond, terwijl in die van de vleeseters duidelijk drie ‘tenen’ met nagels waren te onderscheiden. De gids liet plaatjes zien van een aantal mogelijke soorten die de voetafdrukken hebben achtergelaten, zoals een Ankylosaurus van zo’n 8 meter en een Velociraptor die tot wel 64 kilometer per uur kon rennen. Daarnaast hebben we een fossiel van een dinosaurusnagel gezien!



Lang nadat de dinosauriërs in dit gebied waren uitgestorven, bewogen de aardschotsen over elkaar en creëerden een bijzonder bergachtig landschap. Vanaf een uitzichtpunt hadden we goed zicht op deze bijzondere bergen.

We bezochten een aantal grotten in dit gebied. Het Cuidade de Itas waren hoge zalen die zich hadden gevormd tussen het rotsachtige gebergte waar we overheen liepen. De lichtval was prachtig! Tussen de rotsen spotten we een aantal keren een viscacha, een soort konijn dat in het Andes-gebergte leeft. De gids wees ons tevens op een aantal rotstekeningen, van onder meer slangen en mensen, die volgens hem ruim 4.000 jaar oud waren.


Verder bezochten we de Umajalanta-grot, een unieke ervaring. Er was geen verlichting en er waren geen paden en trappen aangelegd. In plaats daarvan moesten we ons wurmen door smalle horizontale en verticale openingen en veel klimmen en klauteren om dieper te grot in te komen. We gebruikten hierbij meestal een touw maar soms een stalagmiet als houvast, waardoor deze beschadigd raakte… Dubieus als dit weliswaar was; het maakte het bezoek een stuk spannender dan het gemiddelde (meestal vrij saaie) grotbezoek in Europa. Beneden in de grot werden we ook nog getrakteerd op een ondergrondse waterval!

Naast bergen en grotten bezochten we de imposante Vergel-kloof. Deze wandeling duurde zo’n acht uur en vereiste wederom veel geklim. Zwetend bereikten we de bodem van de kloof, waar we konden afkoelen in het ijskoude water van de Vergel-waterval. Na een lunch aan de voet van de waterval vervolgden we onze weg door de kloof. Sommige stukken waren erg smal, waardoor er alleen ruimte was voor de rivier en niet voor een wandelpad. We waren daarom genoodzaakt op deze stukken langs de rand van de kloof te klauteren.

Onze gids had zijn vriendin met haar zoontje van een jaar of vijf meegenomen op de wandeling in de kloof. Ze droeg een lange jurk en ballerina’s en het was bewonderenswaardig hoe ze de uitdagende route aflegde in deze outfit. Het jongetje leek geen moeite te hebben met het pad en sprong soepel van steen naar steen, totdat zijn schoenen halverwege uit elkaar vielen. De laatste 5 kilometers van de tocht hadden zowel moeder als zoon bloedende voeten. De arme jongen kon alleen nog huilend voortstrompelen.

Na al het geklim en geklauter in Torotoro waren we behoorlijk moe. Zelfs Han had (even) geen zin meer om te wandelen. We besloten het rustig aan te doen in Sucre, onze volgende bestemming. Om hier te komen, reisden we in één dag terug naar Cochabamba en vervolgens per vliegtuig naar Sucre, om een twaalf uur durende rit over een slechte weg te vermijden.
De mooie witte stad Sucre is de wettelijke hoofdstad van Bolivia. Veel mensen denken onterecht dat La Paz de hoofdstad is, omdat hier het administratieve centrum is gevestigd. Deze tweedeling is ontstaan na de burgeroorlog hierover, die duurde van 1898 tot 1899. Hierna werd het bestuurlijke centrum naar La Paz verplaatst. La Paz en Sucre zijn nog steeds rivaalsteden. Als je vrienden wilt maken in Sucre moet je, volgens onze gids, Sucre de ware hoofdstad van Bolivia noemen!

Tijdens ons bezoek aan Sucre konden we niet om Bolivia’s nationale geschiedenis heen. Het is namelijk de hoofdstad van het land sinds 1825, het jaar waarin het onafhankelijk werd van Spanje. We bezochten Casa de la Libertad, het huis van de vrijheid, waar deze onafhankelijk een feit werd. Tijdens de rondleiding leerden we veel over deze gebeurtenis.

Onze gids vertelde dat het leger van Buenos Aires (dat toen ook onderdeel was van dezelfde ‘zuidelijke’ Spaanse kolonie) voorafgaand aan 1825 meerdere pogingen had ondernomen om de onafhankelijkheid van Spanje te bereiken. Pas met behulp van het leger van de ‘noordelijke’ kolonie, onder leiding van Simón Bolívar, werd de onafhankelijkheid een feit. Bolívar werd vervolgens de eerste president en het land, toen veel groter dan het huidige Bolivia, werd naar hem vernoemd. Hij was met dit leger verantwoordelijk voor de onafhankelijkheid van zes Zuid-Amerikaanse landen. De nieuwe hoofdstad werd vernoemd naar Antonio José de Sucre y de Alcalá, leider van Bolivars strijdkrachten en de tweede president van Bolivia.
Tegenwoordig wordt de onafhankelijkheidsgeschiedenis niet meer alleen als heldenverhaal verteld. Tijdens de rondleiding door Casa de la Libertad leerden we dat de onafhankelijkheid niet zonder meer zorgde voor betere levensomstandigheden en rechten voor alle Bolivianen. Zo mochten alleen criollos zitting nemen in de regering. Criollos stamden af van de Spanjaarden, maar waren wel geboren in Amerika. In het koloniale tijdperk hadden zij minder rechten dan mensen geboren in Spanje en vochten daarom voor onafhankelijkheid. Nadat ze dit bereikt hadden discrimineerden zij op hun beurt weer de oorspronkelijke Amerikaanse bevolking en mestizos, nakomelingen van de oorspronkelijke bevolking en criollos.
Om niet alleen het standaard heldenverhaal van Bolivar en zijn leger te vertellen, hangen tegenwoordig schilderijen van niet-criollo helden aan de muren van Casa de la Libertad. Een voorbeeld is mestizo Juana Azurduy, die met haar man jarenlang een guerrillaleger organiseerde en als enige vrouw streed in het zuidelijke onafhankelijkheidsleger. Nadat de onafhankelijk was bereikt, werd ze geweigerd in de nieuwe Boliviaanse regering, omdat ze een mestiza was.

Voor 1825 bestond Sucre al als Cuidad de la Plata, de zilverstad. De Spanjaarden hadden het in 1540 namelijk gesticht vlakbij een zilvermijn. Eén van de belangrijkste zilvermijnen ter wereld werd iets later gevonden in een ander gebied: Cerro Rico, de ‘rijke berg’, in Potosí. In het Spaans wordt nog steeds de uitdrukking ‘zo rijk als Potosí’ gebruikt. We reisden af naar deze plek, de hoogst gelegen stad ter wereld, om meer over deze belangrijke historische plek te leren.
De mijn van Potosí is nog steeds in gebruik en is de langst operationele mijn ter wereld. Ongeveer 15 procent van de bevolking in Potosí is nog afhankelijk van de mijn. Gelukkig is het tegenwoordig ook een toeristische attractie, waardoor veel mijnwerkers een carrièreswitch hebben kunnen maken van de mijn naar het toerisme. Wij werden rondgeleid door een voormalig mijnwerker. Hij was 35, maar zag eruit alsof hij minimaal 50 jaar oud was. Hij had een kromme rug met een bochel, zijn huid was verweerd en zijn mond telde op het eerste gezicht nog drie ondertanden en iets meer boventanden. Hij werkte van zijn veertiende tot zijn negentiende in de mijn, maar stopte toen zijn vader op veertigjarige leeftijd overleed aan de gevolgen van een leven lang werken in de mijn. Zijn grootvader had precies hetzelfde lot ondergaan. Het stof dat mijnwerkers inademen veroorzaakt de longaandoening silicose, ook wel ‘stoflong’ genoemd. Helaas is er voor veel jonge mannen in Potosí geen alternatief en zijn ze ondanks dit zwarte toekomstbeeld genoodzaakt in de mijn te gaan werken.

Wij betraden de mijn tot en met de vierde verdieping (van de 14!). Het was krap, donker, benauwd en we droegen een sjaal tegen het stof. De mijnwerkers die we aan het werk zagen, onder wie een jongen van begin twintig, hadden dit niet. Een oudere man bewerkte een stuk rots met een pikhouweel. De jonge jongen bekeek de vondsten door erop te slaan met een hamer. Ze sabbelen hun hele shift, van soms wel 24 uur, op cocabladeren om energie te krijgen en het hongergevoel tegen te gaan. We gaven ze frisdrank, crackers en cocabladeren als cadeau. Het voelde vreemd. Alsof ik terug in de tijd ging en getuige was van de erbarmelijke levensomstandigheden van mijnwerkers in de 19e eeuw, waar ik tijdens mijn promotieonderzoek veel over heb gelezen. Maar het is wel degelijk moderne realiteit.
Hoe slecht de werkomstandigheden zijn is goed weergegeven in de eerste aflevering van de serie Over de rug van de Andes. Toch waren vroeger de omstandigheden nog slechter. In de koloniale beginjaren werd de oorspronkelijke bevolking als slaaf in de mijnen te werk gesteld. Er werd ook gebruik gemaakt van ruim 30.000 Afrikaanse slaafgemaakten.
Omdat het merendeel (zeventig procent volgens onze gids) van de mijnwerkers nooit meer naar buiten kwam, werd de mijn ook wel ‘de berg die mensen eet’ genoemd. In de mijn bezochten we de bewaard gebleven ‘koloniale’ gang. In deze tijd werden lijken niet uit de mijn gehaald, dus toen deze gang ontdekt werd, vonden ze veel skeletten.

Daarnaast werkten tot 15 jaar geleden kinderen in de mijn. Zij waren vaak verantwoordelijk voor het opblazen van dynamietstaven om nieuwe gangen in de mijn te creëren, waarbij veel doden vielen. Sinds kinderarbeid in de mijnen is verboden, is dit de verantwoordelijk van de alleroudste mijnwerkers. Het dynamiet wordt gewoon op straat verkocht. Toen we in de mijn waren, werd er in de diepte dynamiet afgestoken. We hoorden verschillende knallen en we voelden hoe deze de grond deden trillen.

In de beginjaren was de Cerro Rico zo rijk dat graven en dynamiet niet nodig waren om zilver te vinden. Toen dit oppervlakkige zilver was weggehaald, werd de mijn aangelegd op zoek naar het kostbare metaal in de berg. De zilveren aderen waren soms wel drie meter breed! Tegenwoordig wordt er bijna geen puur zilver meer gemijnd, maar een mix van zilver, lood en zink. Onze gids drukte ons op het hart dat we ons, elke keer als we een elektronisch apparaat zoals een iPhone kopen, moeten realiseren dat er mensen sterven om de benodigde mineralen zoals zink te verkrijgen. Volgens hem heeft de mijn het leven gekost van ongeveer 8 miljoen mensen, een getal dat per week oploopt met 3 tot 4.

Na deze indrukwekkende mijntour verlieten we Potosí. We hadden voldoende stof tot nadenken tijdens onze busrit van vijf uur naar Tupiza, onze volgende bestemming in Bolivia.
You must be logged in to post a comment. Login