Dirty old plantation culmination

Dirty old plantation culmination

Aan het begin van een rondleiding op een plantage in Louisiana in de zomer van 2011 vroeg de gids aan mij: ‘Is this your first tour of a plantation?’ Nee. Niet bepaald. 

In het jaar dat ik in Louisiana woonde, bezocht ik twintig plantages, waarop slaven tot 1865 onder de brandende zon en in verstikkende hitte gedwongen werden hard te werken. Het merendeel van de plantages waar ik geweest ben, bevond zich langs de Mississippi. In 2010 begon mijn plantagetoer over de zogenaamde River Road, de weg aan beide kanten van de Mississippi, waaraan vele oude plantagehuizen voor rondleidingen opgesteld zijn. Elke plantage claimt iets bijzonder te hebben of te zijn. Zo wordt Oak Alley ook wel ‘the grand dame of the great River Road’ genoemd en Laura ‘the Creole plantation’. Houmas House is de ‘crown jewel of Louisiana’s River Road’, Nottoway ‘the South’s largest Antebellum mansion’, St. Joseph ‘the sugar cane family plantation’, Evergreen ‘the most intact plantation complex in the South’ en San Francisco ‘the most opulent plantation on the great river road of Louisiana’. Daarnaast niet te vergeten  ‘one of America’s most haunted homes’: the Myrtles.

The grand dame Oak Alley, met haar beroemde oprijlaan met aan weerszijden rijen met grote – hoe verrassend – eikenbomen, was de eerste plantage van River Road die ik van dichtbij bewonderde. Ik stond te popelen. Al acht weken was ik in Louisiana en nog had ik geen enkele plantage gezien. De eiken werden in de achttiende eeuw geplant en dus al bijna driehonderd jaar oud. Orkaan Katrina bracht in 2005 flink wat schade aan en dat was helaas nog te zien. Check de videoclip van het nummer ‘Deja Vu’ van Beyoncé en Jay-Z voor snapshots van de oak alley van Oak Alley (vanaf 1m50s).

De andere plantage die ik die dag bezocht was Laura Plantation. De twee plantages waren totaal verschillend. Oak Alley was een typisch Amerikaanse plantage, terwijl Laura een Creoolse plantage was. The big house was veel kleiner, in vrolijke kleuren geverfd en de eigenaren waren Creools (van een gemixte afkomst: Frans, Indiaans, Afro-Amerikaans en Duits). In 2004 brandde bijna het hele gebouw af, maar gelukkig werd daar vroeger met de bouw rekening mee gehouden (iets met dikkere muren) en daarom kon het gerestaureerd worden.

In de ruim een uur durende rondleiding vertelde de gids tussen neus en lippen door dat het de koudste winter was in dertig jaar! Volgens mijn hostmum was het normaal gesproken in deze tijd van het jaar (begin maart) al meerdere keren dertig graden geweest. Ik wist zeker dat deze koudste winter in Louisiana mijn warmste winter ooit was.

Aan de rand van de plantage hadden we een prachtig uitzicht over de suikerrietvelden. Deze liepen in de negentiende eeuw tot soms wel twintig kilometer door naar achteren. De aanblik van dit enorme, haast oneindig lijkende stuk land, met het besef dat dit bewerkt werd door ‘slechts’ 185 slaven, was indrukwekkend. Hieruit bleek dat de vele boeken die ik hierover had gelezen dit gevoel niet hadden kunnen beschrijven.

Een paar weken later kon ik aanhaken bij een toer van een aantal plantages – Butler Greenwood en Rosedown – rondom St. Francisville, maar we startten met een lunch (ik had een Louisiaanse poboy met catfish) in het restaurant van de haunted Myrtles plantage. Het spookverhaal luidde dat een slavin haar meesteres en twee dochters vergiftigde met een verjaardagstaart. Zij spookten sindsdien rond in het huis. Er werden rondleidingen gegeven (ook ‘s avonds) en er waren ook overnachtingsmogelijkheden.

Na deze angstaanjagende lunch kwam ik langs een oude plantagekaart en toen realiseerde ik mij plots dat de plantage waarop de schrijver van het dagboek dat ik voor mijn bachelorscriptie bestudeerde woonde, in deze omgeving stond. Het huis heette Highland en was in bezit van de katoenplanter Bennet H. Barrow. Toen ik de gids ernaar vroeg, vertelde ze mij dat zij het originele manuscript van het dagboek in haar bezit had, omdat ze verre familie van hem was. Ze gaf me de namen van de huidige bewoners, zodat ik contact met ze kon opnemen en kon vragen of ik het huis mocht bekijken, aangezien het niet open was voor publiek.

In de periode erna ben ik met een hele groep internationale studenten naar de Magnolia Mound plantage geweest vlakbij de LSU-campus: ‘a rare survivor of the vernacular architecture’. De gids vroeg mij na de rondleiding, waarin ik een aantal vragen die hij stelde goed wist te beantwoorden, of ik er als rondleidster wilde komen werken. Tenslotte bezocht ik aan einde van mijn verblijf in Louisiana in 2010 katoenplantage Frogmore.

In 2011 vervolgde ik mijn toer langs de plantages aan de River Road als onderdeel van mijn promotieonderzoek (zie vorige blog ‘archival adventures in Baton Rouge’). The crown jewel Houmas House bezocht ik als eerste, waar de fantastisch mooie tuin voornamelijk een indruk maakte. De volgende plantage was Nottoway, het grootste overgebleven vooroorlogse (en met oorlog bedoelen ze de Amerikaanse Burgeroorlog) plantagehuis. Het huis was inderdaad erg indrukwekkend, maar omdat het ook een Bed & Breakfast had, maakte het een massale indruk. De gidsen bleken ook weinig te weten naast hun gebruikelijke verhaal – dat ik inmiddels wel kon dromen – en konden mij dus niet verder helpen in mijn zoektocht naar plantagewinkels. Wel genoot ik  van een bord jambalaya met vers warm maïsbrood dat bij de prijs van de rondleiding zat inbegrepen.

De destijds minder bekende St. Joseph plantage was de volgende die ik bezocht (ondertussen bekender geworden doordat de Oscarwinnende film Twelve Years a Slave hier gefilmd werd). De plantage was een van mijn favorieten, omdat het meer het idee gaf van hoe de plantage ‘echt’ was, omdat er nog steeds suikerriet verbouwd werd en ook slave cabins tentoongesteld werden, in plaats van dat het alleen om de geschiedenis van het plantagehuis en de plantersfamilie draaide. Eén van de overgebleven gebouwen was de plantagewinkel, die pas in 2002 gesloten werd en 130 jaar in bedrijf was geweest. Een van de medewerksters kon mij veel vertellen over de winkel, omdat ze er zelf jarenlang had gewerkt. Er werd plantagegeld gebruikt en ze vertelde over een aantal overgebleven administratieboeken uit het begin van de 20e eeuw die ik mocht fotograferen en mocht gebruiken voor mijn onderzoek.

Vlak naast de St. Joseph Plantage bevond zich de Felicia plantage, van dezelfde eigenaar. Op dat moment waren ze bezig met de reconstructie van het huis, omdat ze er een bed & breakfast van wilden maken, maar ik mocht alvast een kijkje nemen. Er was niemand te bekennen en er stonden vervallen oude slavenhuizen en andere houten gebouwen achter het grote huis, wat mij een beetje een griezelig gevoel gaf toen ik daar in mijn eentje rondliep. Later kwam ik ook erachter dat in 2005 de enge voodoofilm The Skeleton Key hier werd opgenomen.

Aan de andere kant van de rivier bevond zich San Francisco, de ‘most opulent plantation house in North-America’. Het was een erg mooi en overdadig plantagehuis, volgens de gids het enige origineel gereconstrueerde huis in de omgeving, maar het omringende gebied was teleurstellend. Een groot ijzeren hek met prikkeldraad omringde de plantage (de gids kon mij niet vertellen waarom hiervoor gekozen is) en de geasfalteerde River Road was slechts 1,5 meter verwijderd van de ingang van het huis. Vroeger was de weg een stuk verderop, maar de Mississippi bleef van koers veranderen, zodat de grote voortuin opgeslokt werd door de rivier. Dit was trouwens het geval bij de meeste plantagehuizen, maar San Francisco was een extreem geval.

Destrehan plantage met plantagewinkel, gesitueerd vlak bij New Orleans, was mijn volgende stop. In 2010 had ik het al van de buitenkant gezien, maar in 2011 werd ik ook rondgeleid. De laatste plantage aan de River Road bezocht was Evergreen plantation: ‘the most intact plantation complex in the South’. Hier werd de film Django Unchained deels opgenomen. De plantage bevatte nog de originele slave quarters, twee rijen van oude houten arbeidershuisjes, verstopt tussen de overhellende eikenbomen.

Je kunt je wellicht voorstellen dat ik eind 2011 een lichte overdosis aan oude plantagehuizen ervaarde. Conclusie? Veel gezien en geleerd. Helaas richtten de meeste rondleidingen en verstrekking van informatie zich toch met name op de geschiedenis van de elitaire plantersfamilie die in het mooie plantagehuis woonden. De luxe restaurants in de oude gebouwen hostten bruiloften en andere partijen. Slechts op een enkele plantage – bijvoorbeeld St. Joseph en Evergreen – kwam de slavengeschiedenis, waardoor de plantersfamilie uiteindelijk hun rijkdom verwierf, naar voren. Ik zou wel twee keer nadenken voordat ik zou besluiten te trouwen op een landgoed met een dergelijk vies luchtje.